Artiesten Impressie

Stadscentrum en centrumgebieden

Stedenbouwkundige kenmerken

Rotterdam heeft een voor Nederlandse begrippen bijzondere binnenstad, vooral vanwege de stedenbouw en architectuur uit de wederopbouwperiode en de opvallende skyline. Het stadscentrum ligt aan beide zijden van de Maas, zij het grotendeels op de noordelijke oever. De uitbreiding naar de zuidelijke oever is het gevolg van de ontwikkeling van de Kop van Zuid (na 1985). De binnenstad heeft met zijn functies en voorzieningen een grootstedelijke uitstraling en heeft qua voorzieningenniveau zowel voor de stad zelf als voor de omringende regio een sterke centrumfunctie. Dit geldt voor sectoren als zakelijke dienstverlening, cultuur en onderwijs, maar ook voor winkelen, uitgaan en ander vermaak.

Bovendien is de binnenstad meer dan in andere steden onderhevig aan een permanent, dynamisch, transformatieproces dat zijn oorsprong heeft in de geschiedenis van de stad. Tot 1940 had Rotterdam (zoals veel steden in Nederland) een historische dichtbebouwde kern met smalle straten, stegen en grachten. Specifiek voor Rotterdam (maar vergelijkbaar met andere ‘damsteden’ zoals Schiedam) is de stad ontstaan bij een dam in een rivier, in dit geval de Rotte. Daar kwamen havenactiviteiten op gang, vooral de overslag van goederen van zeeschepen op binnenvaartschepen. Haven en stad breidden zich geleidelijk uit.

De belangrijkste stedelijke voorzieningen (stadhuis, beurs, kerk) bevonden zich eeuwenlang rond de Hoogstraat en het Laurenskwartier. Rond 1850 besloeg de stad grofweg de oppervlakte die nu begrensd wordt door Goudsesingel, Pompenburg, Coolsingel, Schiedamsevest en Maas. In de periode na 1900 verschoof het stadshart als gevolg van de aanleg van een spoorweg en een spoorwegviaduct, en de demping van de Coolsingel. De Coolsingel ontwikkelde zich als het nieuwe stadshart met bijvoorbeeld het nieuwe stadhuis, het postkantoor en de nieuwe beurs. Buiten de toenmalige binnenstad kwamen uitgebreide woonwijken, haven- en bedrijfsgebieden tot stand.

Het bombardement van mei 1940 verwoestte vrijwel de gehele historische binnenstad. De naoorlogse wederopbouw consolideerde de verschuiving van het stadshart naar de Coolsingel. Het gebied binnen de brandgrens van het bombardement werd na de oorlog opnieuw bebouwd volgens het Basisplan van ir. C. van Traa uit 1946. Dit Basisplan was een herziening van een eerder door ir. W.G Witteveen ontwikkeld wederopbouwplan. Het plan van Van Traa ging gedeeltelijk uit van de vorm van de oude binnenstad; tegelijk werd het stratenpatroon herzien, in samenhang met het verkeerswegennet van de stad als geheel. Industrie werd zo veel mogelijk uit de binnenstad geweerd. Watergebonden bedrijven en kantoren kregen een plaats aan of bij de haven, uitgaan rond het Schouwburgplein en winkelen rond de Lijnbaan.

Ondanks de handhaving van een aantal ‘historische fragmenten’ zoals de Laurenskerk vond er in het wederopbouwgebied een vrijwel algehele architectonische vernieuwing plaats. De wederopbouwperiode was voor de binnenstad geen eindpunt; verandering en vernieuwing bleven voortdurend aan de orde. Het Weena bijvoorbeeld werd (na 1985) de ‘hoogste’ stadsas van Nederland. Het gebied met centrumfuncties heeft zich inmiddels uitgebreid naar de Kop van Zuid, delen van Katendrecht rondom de Rijnhaven, Cool en het Oude Westen.

Gebiedstypen en  deelgebieden

  • Centrummix: Laurenskwartier, Rotterdam Central District (RCD), Lijnbaankwartier, de omgeving van de Coolsingel en het oostelijke deel van Cool (Baankwartier), Alexander, Zuidplein en het Motorstraatgebied.

  • tedelijke oevers: Kop van Zuid, Katendrecht rondom de Rijnhaven, Wijnhaveneiland, Haringvliet, omgeving Zalmhaven en de omgeving van de Oude Haven.

  • Stedelijke knooppunten: Hoboken met het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam en de Medische Faculteit van de Erasmus Universiteit. De bebouwing bestaat grotendeels uit forse volumes.

  • Organisch ontwikkelde uitbreidingen: het Oude Westen als geheel, het Scheepvaartkwartier, het westelijke deel van Cool (Witte de Withkwartier) en de Westersingel.

  • Vroege planmatige stedelijke uitbreidingen: het gebied tussen de Breitnerstraat en de Rochussenstraat.

  • Stedelijke villagebieden: bij het Museumpark bevindt zich een villawijkje uit de jaren 20-30.

  • Groengebieden: het Park, het Museumpark en de Westersingel.

Het gebiedstype ‘Centrummix’ is van toepassing op het stadscentrum, Zuidplein en Alexander. De deelgebieden die ertoe behoren worden hieronder beschreven (Laurenskwartier, Rotterdam Central District RCD, Lijnbaankwartier / Coolsingel en Baankwartier in het stadscentrum, Zuidplein en Alexander als centrumgebieden in zuid en oost). Het Scheepvaartkwartier (beschermd stadsgezicht) wordt in een apart hoofdstuk behandeld. RCD (omgeving Centraal Station), Erasmus MC / Hoboken, Alexander, Zuidplein en het Motorstraatgebied zijn al jaren in transitie. Voor deze gebieden zijn welstandsparagrafen opgesteld. Voor de typebeschrijvingen van deze gebieden en de daarbij behorende welstandscriteria wordt verwezen naar de betreffende welstandsparagrafen.

Centrummix: type- en gebiedsbeschrijving

In het Basisplan uit 1946 bleef de grondvorm van de historische binnenstad gehandhaafd. Tegelijk hield het plan een ingrijpende stedenbouwkundige transformatie in. Radicale vernieuwing vond met name in het gebied ten noorden van de (West)Blaak plaats. De verkeersstructuur kreeg in het plan veel aandacht, evenals de beoogde functies. Wonen werd teruggedrongen; de dichtheid van het vooroorlogse centrum werd als veel te hoog gezien. Industrie werd zo veel mogelijk uit de binnenstad geweerd. Winkels, kantoren en voorzieningen kwamen ervoor in de plaats. De binnenstad werd opgevat als centrum van de hele stad en de omringende regio. De Leuvehaven werd verbreed en de Coolsingel werd doorgetrokken langs de haven, zodat de stad een ‘venster op de rivier’ kreeg.

De organisatie van het verkeer en de nagestreefde functiescheiding zijn in feite de dragers van het plan en de gerealiseerde wederopbouwstad, met hoofdverkeerswegen als Coolsingel en Blaak, knooppunten als Hofplein, Beursplein en Churchillplein, voetgangerswinkelstraten, gemengde verkeer-winkelstraten en expeditiestraten, pleinen en woon- en expeditiehoven. De hoofdverkeerswegen werden uitgevoerd als boulevards, met aparte verkeersstroken en brede trottoirs. Winkels werden vanaf de straatzijde toegankelijk gemaakt voor publiek en via expeditiehoven aan de achterzijde voor leveranciers. Er ontstond daardoor een ‘dubbelstructuur’, met een voorkant met winkels en publieksfuncties en een achter- en binnenkant met bevoorrading en ambachtelijke bedrijvigheid. In verticale zin: beneden winkels, boven woningen. De hoven vormen een zeer kenmerkend onderdeel van de Rotterdamse wederopbouw; ze dienen ter bevoorrading en dergelijke en voor parkeren (expeditiehof), maar zorgen ook voor licht en lucht voor de omringende etagewoningen (woonhof). De woningen worden meestal aan de straatkant ontsloten. De hoven zijn afwisselend toegankelijk via poorten in de gevelwand of via openingen tussen de bouwblokken. Op deze wijze zijn zowel gesloten bouwblokken ontstaan als open en halfopen verkavelingen. Naar verschijningsvorm zijn de gesloten blokken (plint met drie lagen en hoger) als wanden te typeren, die de straatruimte strak begrenzen, en de vaak open blokken (composities met afwisseling tussen laag en hoog) als tribunes.

Anders dan de centrummix in het stadscentrum, die een lange historie kent en getekend is door de naoorlogse ontwikkeling, zijn de centrummixen van Zuidplein en Alexander jong van karakter en hebben ze pas in de afgelopen decennia een centrum-stedelijke sfeer gekregen. Al in de jaren twintig werkte Witteveen aan ideeën voor een centrumplan op zuid, maar pas na de oorlog werd in het Basisplan van Van Traa Centrum-Zuid opgevat als stadsdeelcentrum. Dat initiatief kwam pas midden jaren vijftig tot concrete planvorming, waarbij – conform de stedenbouwkundige principes van de wederopbouw in het algemeen – het verkeer een grote rol speelde. De basis van het plan was een verkeersplein, dat vier centrumdelen ontsloot en onderscheidde: een winkelcentrum, cultureel centrum, zakelijk centrum en woningbouw. Functiescheiding en ruimtelijke onderverdeling vormden de uitgangspunten. Begin jaren zestig werd Centrum-Zuid verder ontwikkeld als ‘subcity’ en aangesloten op het bovengrondse tracé van de metro. De oorspronkelijke heldere vierdeling werd daarbij losgelaten ten gunste van nieuwe centrumfuncties, zoals een sportfondsenbad en het Winkelcentrum Zuidplein. Daarna volgde een ruimtelijke impuls in de tweede helft van de jaren tachtig, als gevolg van de ontwikkeling van de Kop van Zuid. Zuidplein kreeg betekenis voor Rotterdam Zuid en de regio, en werd de ‘poort tot de stad’. Sindsdien stonden de herinrichting van de openbare ruimte, het mengen van levendige functies die ook in de avonduren aantrekkelijk zijn en de toegankelijkheid van het gebied als geheel centraal.

Ook centrumgebied Alexander is in verschillende fasen tot stand gekomen, aanvankelijk volgens een vergelijkbaar, op functiescheiding gerichte opzet met kantoorbebouwing, winkelvoorzieningen en woningbouw rondom een gelaagd verkeersknooppunt. Zowel auto- en snelwegen, spoorwegen voor de trein als de metrolijn zorgden ervoor dat Alexander zich vanaf de jaren zestig tot en met midden jaren negentig tot een multimodaal knooppunt ontwikkelde, met grote shopping malls. Omdat het knooppunt zich langzaam tot een hoogstedelijk centrum heeft ontwikkeld, is de ambitie steeds meer om een divers gemengd programma te realiseren, met cultuur, winkels, bedrijvigheid, voorzieningen en stedelijk wonen; programma dat niet ruimtelijke gescheiden is, maar elkaar overlapt en positief beïnvloedt.

Architectonische kenmerken

In de wederopbouwstad van het stadscentrum staat waardevolle architectuur van architecten van naam, met een bijzondere vormgeving en zeer zorgvuldig uitgewerkt en geornamenteerd. Bijzondere aandacht is geschonken aan detail en materiaalgebruik, afwerking en kleur, en bijpassende kunsttoepassingen. De gehanteerde stijlen zijn divers: het nieuwe bouwen, de Delftse school, shake-hands. Deze stijlen komen soms naast elkaar voor binnen een gevelwand (Mariniersweg).

Gebouwen uit de wederopbouwperiode hebben een heldere gevelopbouw waarbij de constructie afleesbaar is. Publieke functies en winkels bevinden zich op de begane grond. De karakteristieke plint heeft een grote verdiepingshoogte en is soms voorzien van een tussenverdieping. De bebouwing heeft daarmee een klassieke opbouw: hoge plint, middendeel en verbijzonderde bovenverdieping(en). Horizontaliteit en verticaliteit zijn met elkaar vervlochten (‘weefgevels’). Karakteristiek is ook de relatief grote transparantie van de gevelvlakken door het toepassen van vrij omvangrijke glasoppervlakken en helder glas. Daardoor zijn ook het avondbeeld en de toegepaste kunstverlichting in de gebouwen deel van de architectonische beleving. Veel gevels hebben een expressieve, plastische vormgeving in een hoekige vormentaal. De in- en uitspringende delen hebben een ritmisch effect. Kenmerkend is het gevarieerde materiaal: baksteen in vele soorten en kleuren, beton voorzien van texturen, geschilderd of naturel, en diverse soorten en kleuren natuursteen. Voor winkelpuien en -plinten is metaal, natuursteen en glas gebruikt. Detaillering is zorgvuldig, bijna ambachtelijk uitgevoerd. Typerend zijn details die de plasticiteit benadrukken zoals uitkragende vensterkasten, vrij vormgegeven luifels en entreepartijen en bijvoorbeeld ‘televisievensters’. Opvallend is verder de veelvuldige toepassing van kleurige muurschilderingen, mozaïek, glas-in-lood en reliëfs.

De bebouwing in de centrummix-gebieden bestaat uiteraard niet alleen uit panden uit de wederopbouwperiode. Ook daarna is er veel gebouwd, vaak grootschalig en hoog. De gebouwen in de Rotterdamse binnenstad verschillen daardoor onderling sterk in volume, schaal, hoogte, en kleur- en materiaal. De overwegend halfopen verkaveling en het verschil in hoogte (tribune) maken dat een en hetzelfde gebouw deel uitmaakt van verschillende ensembles, doordat het vanuit meerdere standpunten kan worden gezien (de Beurs/WTC-toren, Nationale Nederlanden, de Lijnbaanflats, enzovoort). Bij een straatwand is dat niet mogelijk; het zicht gaat niet verder dan het frontale en het overhoekse perspectief. Een straatwand kan wel doorgroeien tot een tribune wanneer erachter hogere gebouwen worden gesitueerd, zoals bijvoorbeeld in de Korte Hoogstraat. Een bijzondere kwaliteit van Rotterdam is dat het ruimtetype tribune steeds verder wordt uitgebouwd en verdicht, en dat er steeds nieuwe combinaties ontstaan. Bijvoorbeeld de Westewagenstraat laat zien hoe een aantal aspecten dat kenmerkend is voor tribunes op elkaar inspeelt.

Deelgebieden Centrummix

Laurenskwartier

Laurenskwartier is het gebied met de Binnenrotte (markt) en bijzondere gebouwen als de Laurenskerk en de Centrale Bibliotheek. In 1940 werd dit gebied vrijwel geheel verwoest. De oorspronkelijke ruimtelijke hoofdstructuur werd in het Basisplan gedeeltelijk gehandhaafd (Meent, Hoogstraat, Goudsesingel) en uitgebreid met de Mariniersweg. De Meent, de Hoogstraat, de Goudsesingel en de Mariniersweg behielden of kregen een stedelijke sfeer met winkels en voorzieningen. De rest van het gebied werd vooral woningbouw met een relatief lage dichtheid en een vrij extensief grondgebruik. In het gebied komen zowel wanden (winkelstraten) als enkele tribunes voor.

RCD, Lijnbaankwartier / Coolsingel

Dit deelgebied hoort bij het grotendeels op grond van het Basisplan vernieuwde gebied. Centraal ligt het naoorlogse winkelhart van de stad, de Lijnbaan, met zijn karakteristieke hoogteopbouw. De winkels en de hoven zijn laag; daarachter ligt hogere bebouwing. Ook na de wederopbouwperiode hebben grote veranderingen plaatsgehad; vooral het karakter van Weena en Coolsingel is veranderd door hoogbouw, waardoor in het gebied een ‘tribunewerking’ is ontstaan. Door de recente hoogbouw is de bovenste laag daarvan als het ware verhoogd. Vanuit de nieuwe hoogbouw zijn steeds meer dakvlakken van eerdere panden in het zicht gekomen. Ook het gebied rond de Mauritsweg is deze tribunewerking ontstaan, met veel winkels in de plint en woningen erboven. In de hoven bevinden zich bedrijfs- en kantoorruimtes.

Baankwartier

Dit deelgebied vormt de achterkant van het ‘venster op de rivier’ aan Boompjes/Schiedamsedijk. Het ligt lager dan de dijk. De structuur bestaat uit enkele noord–zuidstraten met hoven in het binnengebied. Op de noord- en zuidkop liggen woningen met bedrijfs- en kantoorruimtes ertussen. Zowel wand als tribune komen voor.

Zuidplein

Door de ontwikkeling in verschillende fasen op basis van verschillende stedenbouwkundige principes is Zuidplein niet alleen ruimtelijk maar ook architectonisch een hybride gebied. Uit elke periode is er kenmerkende architectuur te vinden. Centraal bevindt zich een verkeersknooppunt van metro en busstation, met parkeervoorzieningen. Aan de westzijde een vernieuwd zwemcentrum en theater, aan de oostzijde het grotendeels naar binnen gekeerde winkelcentrum, met daaromheen voorzieningen, kantoor- en woonbebouwing. Aan de zuidzijde in de richting van het Zuiderpark bevinden zich onderwijsgebouwen en het sport-, tentoonstelling- en evenementencentrum Ahoy.

Motorstraatgebied

Naast Zuidplein ligt het Motorstraatgebied. De transformatie van dit gebied is rond 2010 in gang gezet. Bedrijfsfuncties zoals autobedrijven nemen af en functies als onderwijs, dienstverlening, zorg en wonen nemen toe. Het gebied ontwikkelt zich in de toekomst tot een gemengd woon-werkgebied. Met de komst van meer woningen in het gebied wordt ook ingezet op meer ruimte voor groen, voetganger en fietser.

Alexander

Centrumgebied Alexander wordt gekenmerkt door metro- en treinstations, parkeren, een winkelcentrum, megastores, een woonmall, kantoren en voorzieningen, vlak bij de oprit naar de A20. Het winkelcentrum is naar binnen gericht, de megastores en de woonmall naar buiten, naar het plein. In Alexandrium I is sprake van een scheiding tussen winkelen boven en expeditie en parkeren onder. In Alexandrium II en III parkeren de bezoekers op het plein aan de voorkant van het complex of op het dak, terwijl de winkels vanaf de achterkant worden bevoorraad. Het parkeerdak geeft overzicht over het totale ensemble, met daarachter de skyline van de stad. In plaats van een scheiding tussen winkelen boven en parkeren onder is hier sprake van een scheiding tussen bezoekerslogistiek vóór en expeditie achter (tegen de spoordijk). De tussenruimte is hoofdruimte in plaats van restruimte. Niet de opeenvolging van etalages heeft prioriteit, maar de kwaliteit van de route. Cruciale details: de haag en de niveauverschillen die de voetgangers van de auto’s scheiden.

Criteria Centrummix in Stadscentrum en centrumgebieden

Ter plaatse van de gebiedstypen anders dan Centrummix gelden in het centrum de daarvoor aanwezige criteria, aangevuld met specifieke criteria voor Stedelijke villagebieden (Museumpark), Stedelijke oevers (Waterfront, Wilhelminapier, Rijnhaven) en Groengebieden (Museumpark, Westersingel, het Park). Deze specifieke criteria zijn bij de respectievelijke gebieden opgenomen.

  • Bouwinitiatieven versterken de gelaagdheid en transparantie van stedenbouwkundige structuren en ensembles, en zijn afgestemd op de specifieke positie die het gebouw inneemt binnen het grote geheel (Stadscentrum: wand, tribune, ‘Rotterdamse laag’,[1] achter, voor, plint en dergelijke. Centrumgebieden: publieke ruimte in relatie tot grote bouwvolumes met vaak een eigen expressie).

  • Bouwinitiatieven versterken de samenhang van verschillende stedelijke schaalniveaus, van de grootste stedenbouwkundige orde tot en met de kleinste architectonische invulling. Ze bouwen voort op het ruimtelijk en historisch gelaagde karakter van de omgeving en versterken dit.

  • Bouwinitiatieven zijn overtuigend gericht op en verbonden met de openbare ruimte (van vooral verblijfsplekken en voetgangersstromen). Ze ondersteunen de stedelijke dynamiek en functiemenging.

  • Vanwege de grote dynamiek en het publieke karakter van de centrummix zijn bouwwerken − ook die met een uitgesproken individuele expressie − zich altijd ‘bewust’ van het stedelijk weefsel waarvan ze onderdeel zijn.

[1] Met de ‘Rotterdamse laag’ wordt de gemiddelde bouwhoogte van vier tot acht bouwlagen bedoeld, die voortkomt uit de stedenbouwkundige geschiedenis van Rotterdam en per wijk of buurt kenmerkend is voor de bebouwing.

  • Bouwinitiatieven dragen bij aan de omgeving. Een eigen vormentaal is daarbij goed mogelijk indien deze in overeenstemming is met de hoge ambities in de centrumgebieden en reageert op de architectuur en ruimtelijke opzet van de omgeving.

  • Bouwinitiatieven passen in maat en schaal bij de dynamiek van de omgeving en versterken de specifieke kenmerken van de architectonische of stedenbouwkundige eenheid waarvan ze onderdeel uitmaken.

  • De ‘Rotterdamse laag’ is van extra kwaliteit voor wat betreft beleving en expressie. Deze laag draagt daarmee bij aan de integrale stedelijke context, gevormd door gebouw én buitenruimte.

  • Bouwwerken maken een motiveerbare keuze tussen contrast en overeenkomst en zijn binnen het gekozen ontwerpconcept overtuigend uitgewerkt.

  • Ingrepen aan gevels behouden de karakteristiek van de oorspronkelijke gevelindeling (bijvoorbeeld ‘weefgevel’ met vervlochten horizontaliteit en verticaliteit).

  • De toepassing van hoogwaardige materialen en detaillering is in overeenstemming met de hoge ambities voor centrumgebieden. Voor wat betreft de ‘Rotterdamse laag’ geldt dit ook voor de onderzijde van uitstekende geveldelen zoals balkons, luifels en dergelijke (‘zesde gevel’).

  • Materiaalgebruik en detaillering zijn afgestemd op die van de oorspronkelijke bebouwing en van gelijke kwaliteit. Gevelonderdelen worden vervangen volgens het origineel.

ik ben een override

Op deze pagina

Doe de welstandscheck

Krijg snel en eenvoudig inzicht in welke welstandscriteria gelden voor jouw bouwinitiatief.

Ga naar de welstandscheck